echtscheidingsgolf
14 June 2007 - 2 reacties
't Gebeurde op de markt in Middelburg, vele, vele jaren geleden. Aan de kraam van een vrouwtje dat eieren verkocht, vervoegde zich een keurig net uitziend heer, die belangstellend vroeg: "goede vrouw, hoe duur zijn uw eieren?" Het antwoord van de vrouw was: "dertien stuivers voor een dozijn en geen cent minder, meneer. Ziet u maar eens hoe groot en hoe mooi ze zijn." De man antwoordde dat inderdaad niet duur te vinden, "maar", zo ging hij verder, "eerst wil ik wel eens zien of ze vers zijn. Ik zal er een paar stuk slaan. Natuurlijk betaal ik die", suste hij de vrouw die iets wilde zeggen in de trant van 'bent u nu helemaal betoeterd." Ze sprak daarop: "nou als u ze betaalt, ga dan uw gang, maar." De man pakte een ei, brak het en haalde er een kwartje uit te voorschijn. Uit het tweede ei kwamen twee dubbeltjes en het derde leverde wonder boven wonder een gulden op. Met ogen mond stond de vrouw naar het schouwspel te kijken. "Eh, zo is het wel genoeg meneer. Laat de rest maar liggen. Ik wil ze niet meer verkopen. Nee, u hoeft die drie eieren niet te betalen, maar laat me verder met rust." De man liep met een glimlach heen. De eierenverkoopster brak een ei, maar daar zat geen geld in. Ze brak het volgende met hetzelfde resultaat. Nog een ei ging eraan. Geen geld. Alleen maar dooiers en eiwit. Pas toen de meeste eieren waren gebroken, kwam ze tot bezinning. Ze besefte voor het lapje gehouden te zijn, maar hoe kon dat toch. Bij die man had ze de geldstukken duidelijk uit het ei zien komen. Ze wist evenwel niet, dat de man een bekend goochelaar was.
Af en toe tref je stukken in archieven aan, waarvan je je afvraagt: waar gaat dit over? Er worden in die oude papieren dan uitdrukkingen gebruikt, die een normaal mens van vandaag niet kan volgen, omdat ze al heel lang niet meer worden gebruikt. In 1830 en 1831 vochten wij Nederlanders tegen de Belgen, die niets meer met die Ollanders te maken wilden hebben, omdat ze zich door koning Willem I zwaar achtergesteld gevoelden. Vele Nederlandse vrijwilligers ( in hoofdzaak studenten van universiteiten) en dienstplichtingen namen deel aan de Tiendaagse Veldtocht, die in hoofdzaak op operettegekletter neerkwam. Maar toch waren er ook dienstplichtigen die helemaal geen zin hadden om naar Belgie te gaan. Ze deserteerden of ze liepen over naar de vijand in de vorm van Belgen. Een van deze mensen was Josephus de Bruijckere uit Eede in Zeeuws-Vlaanderen. Helaas voor hem werd hij in de kraag gepikt en verdween in de militaire gevangenis te Breda. De Krijgsraad veroordeelde hem tot de doodstraf, die echter om een of andere reden niet werd uitgevoerd. Hij bleef tot 1835 in de gevangenis. Zijn straf werd toen omgezet. Hij werd opnieuw veroordeeld, maar nu tot de straf van de kruiwagen, voor een termijn van tien jaar. Het kostte enig zoekwerk om uit te vinden wat daarmee werd bedoeld. Hij bleek veroordeeld te worden tot tien jaar dwangarbeid. En daarmee glijdt De Bruijckeren weer de vergetelheid in, van waaruit we hem even voor het voetlicht brachten.
Het vorige verhaal was volgens deskundigen op het gebied van de geschiedenis helemaal niet juist. De informatie die ik gekregen had, zou niet kloppen. Tja, zo zie je maar weer eens hoe voorzichtig je moet zijn met "oral history", een vakterm voor mondelinge overlevering. Het werkelijke verhaal was volgens mensen die het echt wisten en die het weer hadden van hun vader en moeder heel anders. Inderdaad was er rond 1900 een oud vrouwtje op Noord-Beveland en die zag er best heksachtig uit. De beschrijving van een kromme neus en een wrat en piekerig haar klopte wel en ook de naam kon juist zijn, alhoewel Zwarte Aagje ook als mogelijkheid werd genoemd. Ze zou afkomstig kunen zijn uit Arnemuiden. Andere bronnen noemden Zierikzee en Bruinisse. Maar een heks was ze niet. Ze was een simpel vrouwtje, dat op Noord-Beveland leurde met vis en met zelfgemaakt mosterd. Met een mand aan de arm schreeuwde ze op vrijdagen over de dorpen: "schellevis,....... mosterd!" Was de visvangst mager geweest en was de vist te duur, dan kwam ze alleen met mosterd langs en schreeuwde: "mosterd, lekkere mosterd." Wanneer van die opgeschoten jongens dat hoorden, dan zorgden ze dat ze in de buurt van het mensje kwamen. Vlak voordat ze haar kreet zou laten horen, riepen de jongelui dan over het dorp: "Wat heeft Betje in haar onderbroek?" Betje van geen kwaad bewust:"Mosterd, lekkere mosterd." Pas wanneer zoiets een keer of vier gebeurd was, kreeg het mensje het in de gaten en riep de jongens dan de grofste verwensingen naar het hoofd, tot vergroting van de vreugde. Meestal moest een van de dorpelingen die passeerde de jongens tot de orde roepen.