oef!
22 August 2010 - 2 reacties
Jasmijn en Dille, twee zusjes van ruim twee en net 1 jaar. De oudste kan al zingen. De jongste is een handenbindstertje, dat goed in de gaten moet worden gehouden. Ze stopt ook alles in de mond, tot steentjes toe. Jasmijn vindt het heerlijk om met mama kinderliedjes te zingen. Soms kijkt ze daarbij ondeugend en wijzigt dan reeds lang bestaande teksten. Vanmorgen zong ze met haar moeder het overbekende Poesje Mauw. Een kaskraker die nooit verloren zal gaan. Het eerste couplet verliep zonder moeilijkheden. Het tweede dat officieel luidt: Hondje waf?waf, waf, waf/ blijf jij van mijn eten af, kreeg van Jasmijn een ietwat gewijzigde tekst. Hondje waf/ waf,waf waf/ Dille blijf van mijn eten af/ deze koek isse mij/oh wa-hat zijn we heden blij.
Gelukkig had Dille het veel te druk om zich daarover op te winden. Het hoofdje werd rood van het persen. De luier raakte snel vol.
De wet schrijft nu eenmaal voor dat een gemeente een burgemeester moet hebben, die optreedt als het gezicht van de gemeente, gemeenteraad en college van burgemeester en wethouders voorzit en oppertoezicht op brandweer en politie heeft. Het mooie is dat iedereen naar het ambt kan solliciteren. Maar dat doet lang niet iedereen. Je moet er een bepaald type mens voor zijn. Je bent een goede burgemeester wanneer je graag in de belangstelling wilt staan en wanneer je een zekere macht wil uitoefenen. Eigenlijk zijn de burgemeesters allemaal met hetzelfde sop overgoten. In de vorige eeuw was de burgervader meestal afkomstig uit de gemeente zelf. In onze contreien was het vaak een van de grote boeren, ook gewend aan commanderen en mensen voor je laten werken. In mijn lange loopbaan heb ik heel wat burgemeesters meegemaakt. Ik denk slechts aan twee met warmte terug. De ene was een echte heer en de ander kende al zijn ambtenaren bij naam en toonde warme belangstelling voor iedereen. Toegegeven: de ambtenaren die te lui waren om te werken, hadden een bloedhekel aan hem. Zo zie je maar weer, elke regel heeft gelukkig zijn uitzonderingen. Soms was er sprake van gerechtigheid. Zoals toen die ene gemeentebode druk bezig was met het stencillen van de raadsstukken. Dat was altijd een haastklus. Hij stond met grote pakken papier in zijn handen, toen de burgemeester nijdig de bodekamer binnen kwam en op voor een normaal mens onbeschofte wijze vroeg waar de koffie bleef. De bode ontplofte bijkans en schreeuwde terug: daar staat het koffieapparaat. Mankeer er wat aan je poten dan? Het zonder wat te zeggen weglopen was de schuldbekentenis van de eerste burger der gemeente.
Het was een uiterst serieuze brief, die zo'n 60 Bressiaanders bij de burgemeester inleverden op 20 maart 1902. Zo'n serieuze brief begin je natuurlijk met de nodige ernst en met gevlei. Een aaitje over de burgemeestersbol zo gezegd. Zij hadden de eer zich tot de edelachtbare te wenden met een dringend en ernstig verzoek. Ze vervolgden met U de verzekering gevende dat zij met dit verzoek tot U komen uit oprechte belangstelling voor de gemeente, houden zij zich overtuigd dat Gij hen uw welwillend het oor zult lenen. En toen werd het tijd om de werkelijke beweegreden te vermelden. Het zou de burgervader niet onbekend zijn dat de kermis telkenjare oorzaak was van veel ellende. Die leidde maar tot dronkenschap en ontucht, tot verwoesting van velerlei goede zeden en tot bederving van karakters. Op die wijze werd schande gebracht over velerlei gezinnen. Het zedelijk nadeel ervan was veel groter dan het stoffelijk gewin voor enkelen. Afschaffing van de kermis en verkorting van het sluitingsuur der cafe's verdiende verre de voorkeur. De briefschrijvers wilden de inwoners hun pretje niet ontnemen maar van rein genot was in kroegen en danstenten geen sprake. Iedere weldenkende moest als het ware vanzelfsprekend tot de conclusie komen dat de kermis een groot kwaad in de maatschappij betekende, dat met kracht moest worden uitgeroeid. De burgemeester werd nog maar eens duidelijk op zijn verantwoordelijkheid gewezen. Afschaffen die boel! De man overwoog dat talloze inwoners veel plezier aan het volksvermaak beleefden en dat eenmaal per jaar maar eens in geval van baldadigheid de andere kant moest worden opgekeken. De misbruikers van drank verdwenen toch wel ter ontnuchtering in het cachot.
Ik moest vanmorgen vroeg even aan mijn eerste directeur denken. In 1967 begon ik als leerling-ambtenaar - die term bestond toen, echt waar! - bij de sociale dienst in Gorinchem. Mijn directeur, I.H. de Vey, was uit Vlissingen afkomstig. Een dwerg, hooguit 1.55 m lang. Zijn geringe lengte werd gecompenseerd door zijn grote geestelijke kracht. Ik kan daarvan een fraai voorbeeld geven. Hij werd eens te hulp geroepen aan de balie, waar een grote zware man van zijn ongenoegen blijk gaf, omdat hem een uitkering werd geweigerd. Directeur, te hulp geroepen, hoorde het geschreeuw aan en gaf toen te kennen, dat de man maar moest gaan werken voor zijn centen op de sociale werkplaats. Hevig verontwaardigd trok de man een mes van een halve meter lengte en dreigde de directeur overhoop te steken. Onze directeur pakte zijn zakmesje uit de zak, opende het in de richting van de man, keek hem met fonkelende ogen aan en zei verder niets. Die blik weerhield de opponent van steken, het gemopper werd steeds zachter en zonder wat te zeggen verliet hij het kantoor. De gebeurtenis maakte ook indruk op ons, zijn medewerkers.
Een prachtig woord voor winderigheid. Kom, wees uzelf. Elk mens heeft er wel eens last van, zeker na het nuttigen van etenswaren, die flatulentie in extremis bevorderen, zoals erwten en bonen. U ziet, ik schrijf het allemaal uitermate netjes neer. Mijn kleindochter van ruim twee liet er laatst eentje heel duidelijk vliegen. Dat vinden we van kleine kinderen leuk, omdat ze nog zo jong en onbedorven zijn. Haar vader wilde net zeggen: beter in de wijde wereld dan in een nauw gat, toen het kleine meisje vol behagen haar luchtje opsnoof en sprak: lekker....! Blij, dat ze geen jongen was, want dan had er waarschijnlijk de volgende zin geklonken: effe aan me schoonmoeder gedacht.
Het is 31 juli 1825, 's avonds om half negen. Abraham Nootebaart, een grote boer uit Breskens, repte zich van de hoeve van Albert Been nioeuwe de nieuwe sluis naar zijn eigen hoeve. Hij had goede zaken gedaan en ging tevreden huiswaarts. Op de dijk bij de nieuwe sluis gekomen, zag hij tot zijn verrassing wel vijftig personen, maar niet wetende (of willende) wat te zeggen, want gepeupel, liep hij er zonder verder te kijken voorbij. Aan de sluis gekomen schreeuwde men dat hij maar gauw naar huis moest gaan, want daar werd de boel kort en klein geslagen. Hij reageerde er niet op en vervolgde zijn weg. Vlak bij huis gekomen werd hij staande gehouden door drie mannen, Abraham van Bale, Christiaan van Bale en Jan de Koker. Wij moeten jou hebben, schreeuwden ze. Christiaan greep hem beet en Adriaan haalde een ijzeren bout van een dikke twintig centimeter van onder zijn kleren en gaf de boer daarmee een harde slag op zijn arm. De boer rukte zich los en probeerde te vluchten. Dat lukte en zo repte hij zich naar buurman De Neyt, die vlakbij in een keet woonde. De mannen liepen achter hem aan en bij de keet gekomen, bleek daar ook nog de vader van de beide Van Bale's te zijn, die onmiddellijk begon te schelden met woorden als deugniet, schelm en schurk. De mannen pakten hem opnieuw vast en stompten hem waar ze konden. De oude vader, Lambert van Bale, kwam met een scherp geslepen bonenstaak met de bedoeling om die in Nootebaarts borst te planten, maar dat werd door De Neyt verhinderd. Werkmensen van De Neyt hielpen Nootebaart vervolgens naar huis. Thuisgekomen bleek hem, dat de drie mannen inderdaad duchtig huis hadden gehouden en flink hadden gevochten met zijn knecht. Christaan van Bale was zelfs met een geweer gekomen om de knecht dood te schieten. De vrouw van Van Bale had dat echter verhinderd. Zij had het geweer van haar man afgepakt en in een sloot gegooid. De mannen hadden Nootebaart verzekerd onder schelden en dreigen, dat ze hem nog wel eens zouden vinden en dat hij er dan niet zo goed vanaf zou komen. Nootebaart schreef een brief over zijn wedervaren aan de burgemeester met het verzoek om ervoor te zorgen, dat de Van Bale's in het cachot terecht zouden komen, maar zoals zo vaak, helaas, weten we de afloop van deze zaak niet. Meerdere stukken daarover ontbreken.