schoolherinneringen
24 November 2010 - 1 reactie
Niet meteen beginnen met lachen. De aanhef van dit stukje is geen grap, alhoewel de zeventiende eeuwers uit de Nederlanden beslist het begrip humor kenden. Op alle terreinen 'des dagelijkschen levens' werden grappen gemaakt. Overal stonden we tot in de twintigste eeuw bekend als een humorloos volk. Maar de Haagse rechtsgeleerde Aernout van Overbeeke liet een handschrit na, waaruit het tegendeel blijkt. Hij bleek een man met een zeer avontuurlijk leven. Een cabaretier avant la lettre en misschien een slecht rechtsgeleerde. Bezitter van een grote erfenis, die hij er in korte tijd doorheen joeg. Toen hij vrijwel tot de bedelstaf was geraakt, ging hij gauw naar Nederlands Oost-Indie, waar hij rechtsgeleerde was. Maar daar misschien ook mislukt, want hij vroeg toestemming om terug te gaan naar Patria. In Amsterdam gevestigd, bleek hij algauw een tropische ziekte onder de leden te hebben, waaraan hij in 1674 overleed. Hij werd begraven in Leiden, de stad waaruit hij afkomstig was. Zijn verdienste is het noteren van meer dan 2000 moppen en grappen in de periode waarin hij het leven had. Het handschrift bleek zich in de 20e eeuw in de Koninklijke Bibliotheek te bevinden. We citeren een paar moppen. Boertig? Zonder meer, maar u moet bedenken, we hebben het hier over de 17 eeuw. Een vrouw, bij haar man te bed liggend, liet een abominabele scheet, zowel van klank als van reuk. Hij, niet lui, bezeikte haar van hoof tot voeten. Zij werd er wakker van: 'wat duivel heeft dat te betekenen?' 'Ik dacht wel dat na zo'n harde wind een zware regen zou volgen. En wat te denken van de volgende? Een man zag zijn vrouw met haar benen wat wijd van elkander zitten. Hij zei: 'Liefste, doe die winkel eens dicht. 'Daar heb jij zelf toch de sleutel van' zei ze. Rudolf Dekker schreef er in 2007 een boekje over, onder de titel: Holland lacht, 100 moppen uit de Gouden Eeuw. Wij ontleenden dit verhaaltje aan dat lezenswaardige boekje.
Meer dan dertig jaar geleden woonde ik in Oud-Beijerland. Dat is niets bijzonders, maar daar kwam ik in contact met oude mensen, die aan het begin van de 20e eeuw dominee Van der Valk nog hadden meegemaakt. Een legendarisch man over wie talloze verhalen in omloop waren. Het minst, of misschien het meest, stichtelijke verhaal ging over zijn pogingen om de hoeren van Katendrecht tot bekering te brengen, nadat hij ze eerst gebruikt had. Dat was zijn zaterdagavond-bezigheid. Na afloop van dat zware werk tolde hij, volgens zeggen, volkomen dronken uit het laatste trammetje dat in zijn woonplaats aankwam om vervolgens op de zondag het Evangelie van de kansel te vertolken. Een ander verhaal was zijn weddenschap met de kerkenraad, dat hij zonder studie overal over kon preken. Leg maar een tekst op de kansel en ik hou een preek, was zijn statement. Op de zondag dat dat zou gebeuren, trof de dominee daarop een baksteen aan. Hij greep het ding, toonde het aan de gemeente en sprak: mijn preek gaat vanmorgen over het Evangeliewoord: de steen die door de werklieden was mislegd, is geworden tot een hoeksteen. Vervolgens hield hij een boetepreek die er wezen mocht. Nu stond de kansel op een hoek in het vierkant dat die kerk is. Dat betekende dat een deel van de gemeente altijd de rug van de dominee te aanschouwen kreeg. Waar de gemeenteleden in het zicht van de dominee tranen van verdriet schreiden omdat hen de hel werd getoond die er was voor mensen die tot de werklieden gerekend moesten worden, lachte het deel dat de achterkant van de dominee zag, zich te barsten. Dominee had namelijk aan zijn achterkant het hemd uit de broek hangen. De kerkenraad besefte dat hij de weddenschap had verloren en wilde alsnog zijn gelijk haalden. Wederom maakten dominee en kerkenraad een weddenschap. Nu hadden de ouderlingen een blanco velletje papier op de kansel gelegd. Maar Van de Valk was niet voor een gat te vangen. Hij toonde het lege papier aan de gemeente en sprak: aan deze zijde staat niets en het velletje omdraaiend, aan de achterzijde staat ook niets. Mijn preek gaat deze morgen over het thema: uit niets heeft God de wereld geschapen. Ware verhalen, echt gebeurd! Vergeet het maar. In Wagenborgen, een dorpje vlakbij Delfzijl wordt van een predikant hetzelfde verteld.
Van de Grote Geschiedenis heeft iedereen wel wat geleerd op de basisschool. Had je een meester die goed kon vertellen, dan bofte je. Dan werd je als het ware in het verhaal opgenomen en beleefde je de geschiedenis mee. In dit verhaaltje besteden we aandacht aan de dorpsomroeper in oorlogstijd. Want hij zorgt er nu nog voor, dat de alledaagse werkelijkheid tot leven wordt gebracht. In dit geval in Kortgene. Want daar zijn de omroepbriefjes uit de oorlog bewaard gebleven. We geven een aantal voorbeelden van het leven in de laatste dagen van de tweede wereldoorlog en vlak daarna. In Colijnsplaat werd in juli 1944 een collecte gehouden voor de inwoners van Kortgene, die getroffen waren door het exploderen van een V-1 in dat dorp. Alleen al in Kortgene was 1400 gulden opgehaald. De burgemeester liet roepen: blijft niet achter bij Kortgene waar meer dan fl. 1400,-- is opgebracht. De burgemeester liet op 16 augustus 1944 omroepen dat wegens het gebrek aan water het tot nader order verboden was om straten, stoepen, goten te schuren, te spoelen of te dweilen. Ramen wassen was ook uit den boze. Op 6 september, we hadden net Dolle Dinsdag achter de rug, werd het verboden om zich na 20 uur wettelijke tijd in de open lucht te bevinden. De Duitsers verboden eveneens zich met meer dan drie personen bij elkaar op straat te bevinden. Bij overtredingen werd er meteen geschoten. Op 3 oktober 1944 werd er een verordening van kracht waarbij de bevolking persoonlijke diensten moest verrichten in verband met de voorgenomen inundatie van het eiland Noord-Beveland. En op dezelfde dag kwam het verbod om zich op de zeedijken te begeven. Duitse wachtposten zouden geen vragen stellen, maar onmiddellijk schieten. Op 11 oktober mocht de dorpsomroeper dat nogmaals omroepen, omdat het verbod kennelijk veelvuldig werd overtreden. Op 1 november 1944, toen de bevrijding van het eiland nabij was, liet de burgemeester het volgende omroepen: In verband met mogelijk voorkomende strijdhandelingen wordt een ieder aangeraden zich niet onnodig buitenshuis te begeven en zich bij de geallieerden op te houden zoolang nog Duitsche troepen op het eiland Noord-Beveland aanwezig zijn. Maar een dag later was het: Nu Noord-Beveland is bevrijd door de geallieerden wordt ieder inwoner der gemeente Kortgene verzocht uiting te geven aan zijn gevoelens van Vaderlandschliefde door zich met de nationale kleuren te tooien en de vlag uit te steken. In de dagen daarna moest de omroeper nog regelmatig het dorp in om dezelfde maatregelen om te roepen, die voor de bevrijding door de Duitsers waren genomen. Nog steeds moest men voor een bepaald uur binnen zijn terwijl ook het betreden van de zeedijken ten strengste verboden bleef. Het omroeploon bedroeg voor 1944 een bedrag van elf gulden en veertig cent.